5Het heeft geen licht gezien, geen kennis bezeten, Maar rust heeft het meer dan de ander.
6Al leefde hij tweeduizend jaar, maar zonder geluk: Gaan beiden niet naar dezelfde plaats?
7Al het zwoegen van den mens geldt zijn mond; Toch wordt zijn begeerte er niet door verzadigd.
8Wat heeft dan de wijze vóór op den dwaas; Wat de arme, al verstaat hij de kunst om te leven?
9Beter is wat de ogen zien, dan het smachten der begeerte; Ook dat is ijdel en jagen naar wind.