8Wanneer de arme verdrukt wordt, En recht en wet worden verkracht: Zo ge dat ziet in het land, Verwonder u hierover dan niet. Want de ene beambte helpt den ander, En de hogere helpt hen beiden;
9Het enige voordeel, dat het land eruit trekt, Is, dat de koning door zijn land wordt gediend.
10Wie het geld bemint, heeft nooit genoeg; En wie aan rijkdom hangt, heeft er geen voordeel van: Ook dit is ijdelheid.
11Waar rijkdom is, zijn vele klaplopers; De bezitter zelf heeft er geen genot van Dan wat lust van de ogen.
12Zoet is de rust van den werkman, Of hij weinig of veel te eten heeft; Maar de overvloed van den rijke Stoort hem nog in de slaap.
13Een droevig kwaad zag ik onder de zon: Rijkdom door den bezitter bewaard tot eigen ongeluk.