1Alles heeft zijn uur; Voor al wat er onder de hemel gebeurt, is er een vaste tijd:
2Een tijd van baren, en een tijd van sterven; Een tijd van planten, en een tijd van ontwortelen;
3Een tijd van moorden, en een tijd van genezen; Een tijd van afbreken, en een tijd van opbouwen;
4Een tijd van schreien, en een tijd van lachen; Een tijd van rouwen, en een tijd van dansen.
5Een tijd van stenen wegwerpen, een tijd van stenen rapen; Een tijd van omhelzen, en een tijd van gescheiden zijn;
6Een tijd van zoeken, en een tijd van verliezen; Een tijd van bewaren, en een tijd van verspillen;
7Een tijd van scheuren, en een tijd van naaien; Een tijd van zwijgen, en een tijd van spreken;
8Een tijd van beminnen, en een tijd van haten; Een tijd van oorlog, en een tijd van vrede.