5Nog een ander kwaad zag ik onder de zon: Vergissingen door vorsten begaan.
6De dwaas wordt op hoge posten geplaatst, En vele aanzienlijken blijven ten achter;
7Dienstknechten zag ik te paard, En prinsen gingen als slaven te voet.
8Wie een kuil graaft, valt er zelf in; Wie een muur doorbreekt, wordt door een slang gebeten.
9Wie stenen draagt, bezeert zich er aan; Wie hout klooft, loopt gevaar, zich te wonden.