11Hij mag bij geen dode komen, en zich zelfs aan zijn vader of moeder niet verontreinigen.
12Hij mag het heiligdom niet verlaten, en het heiligdom van zijn God niet ontwijden; want hij is gewijd met de zalfolie van zijn God. Ik ben Jahweh!
13Hij moet een vrouw nemen, die maagd is.
14Hij mag dus geen weduwe, of verstotene, geen onteerde of ontuchtige huwen, slechts een maagd uit zijn familie mag hij tot vrouw nemen,
15om zijn nageslacht in zijn familie niet te ontwijden. Want Ik ben Jahweh, die hem heilig!