14Zijn armen zijn gouden cilinders, Met Tarsjisjstenen bezet; Zijn lijf een kolom van ivoor, Met saffieren bedekt.
15Zijn schenkels zijn zuilen van marmer, Op gouden voetstukken rustend; Zijn gestalte is als de Libanon, En machtig als ceders.
16Zijn keel is vol zoetheid, Een en al kostelijk…. Zo is mijn beminde, zo is mijn vriend, Jerusalems dochters!