13Want mijn beminde is mij een bundeltje mirre, Dat op mijn boezem blijft rusten;
14Mijn beminde is mij een cyper-tros, Van Engédi’s gaarden.
15Wat zijt ge verrukkelijk, mijn liefste, Uw ogen zijn duiven.
16Wat zijt ge verrukkelijk schoon, mijn beminde Ons rustbed is in het groen!