5 Opdat ze u behoeden voor een vreemde vrouw, Voor een onbekende met haar gladde taal.
6 Want kijkend door het venster van mijn woning Door de tralies heen,
7 Lette ik op het onervaren volk, En zag onder de jongemannen een onverstandigen knaap.
8 Hij ging langs de straat, dicht bij haar hoek, En sloeg de richting in naar haar huis,
9 In de schemering, toen de avond viel En het nachtelijk duister.
10 Daar komt de vrouw op hem af, Opzichtig gekleed met duidelijke bedoelingen.
11 Wat ziet ze er losbandig en lichtzinnig uit, In huis kunnen haar voeten het niet houden;
12 Ze loopt de straat, de pleinen op, En bij elke hoek staat ze op wacht!
13 Ze grijpt hem vast, geeft hem een kus, En zegt tot hem met een onbeschaamd gezicht:
14 Dankoffers had ik te brengen, Vandaag heb ik mijn geloften betaald;
15 Daarom ging ik naar buiten, u tegemoet, Om u te zoeken, en ik hèb u gevonden.
16 Dekens heb ik op bed gelegd, Bonte dekens van egyptisch lijnwaad;
17 Ik heb mijn bed met myrrhe besprenkeld, Met aloë en kaneel.