17 Néén, u alleen behoren zij toe, Niet aan vreemden nevens u.
18 Houd dus uw bron voor u zelf, En geniet van de vrouw uwer jeugd:
19 Die aanminnige hinde, Die bevallige gems; Haar borsten mogen u ten allen tijde bevredigen. Aan haar liefde moogt ge u voortdurend bedwelmen.
20 Waarom, mijn zoon, zoudt ge u aan een vreemde te buiten gaan, De boezem strelen van een onbekende?