13 Waarom heb ik niet geluisterd naar hen, die mij onderwezen, Geen aandacht geschonken aan hen, die mij leerden?
14 Nu hebben mij haast alle rampen getroffen Midden in de kring van mijn volk!
15 Drink water uit uw eigen bron, Een koele dronk uit uw eigen put
16 Zoudt ge úw wellen over de rand laten stromen, Uw watergolven over de straten?
17 Néén, u alleen behoren zij toe, Niet aan vreemden nevens u.
18 Houd dus uw bron voor u zelf, En geniet van de vrouw uwer jeugd:
19 Die aanminnige hinde, Die bevallige gems; Haar borsten mogen u ten allen tijde bevredigen. Aan haar liefde moogt ge u voortdurend bedwelmen.
20 Waarom, mijn zoon, zoudt ge u aan een vreemde te buiten gaan, De boezem strelen van een onbekende?
21 Voor de ogen van Jahweh liggen de wegen van iedereen open, Hij let op de paden van allen:
22 De boze wordt in zijn eigen wandaden verstrikt, In de banden van zijn zonden gevangen;
23 Zijn losbandigheid brengt hem om het leven, Door zijn vele dwaasheden komt hij om.