15 Een stok en een vermaning schenken wijsheid; Een kind, dat aan zichzelf is overgelaten, maakt zijn moeder te schande.
16 Als de bozen regeren, tiert de misdaad; Als zij vallen, zien de rechtvaardigen met vreugde toe.
17 Tuchtig uw zoon, dan geeft hij u rust, En bezorgt hij u vreugde.
18 Is er geen openbaring dan verwildert het volk; Gelukkig is het, als het de Wet onderhoudt!
19 Niet met woorden alleen moet ge een slaaf vermanen; Hij verstaat ze wel, maar doet er niet naar.
20 Ziet ge iemand, die overijld spreekt: Voor een dwaas is er meer hoop dan voor hem.
21 Wie zijn slaaf van jongsaf verwent, Wordt tenslotte met ondank beloond.
22 Een opvliegend karakter sticht ruzie, Een driftkop misdraagt zich vaak.
23 Hoogmoed brengt een mens ten val, Ootmoed brengt hem tot eer.