6 Ga niet eten bij een vrek, Wees niet belust op zijn lekkernijen;
7 Want het is iemand, die bij zichzelf zit te rekenen, Die “Eet en drink” tot u zegt, maar het niet meent.
8 De spijs, die ge gegeten hebt, spuwt ge weer uit, En uw vriendelijke woorden hebt ge verspild.
9 Spreek niet ten aanhoren van een dwaas; Hij geeft niets om uw wijze woorden.
10 Verleg de grenzen van weduwen niet En raak niet aan de akker van wezen;
11 Want hun Losser is sterk, Hij neemt het voor hen tegen u op.