13 Een vrolijk hart maakt een blij gezicht, Verdriet in het hart slaat de geest terneer.
14 Een verstandig hart streeft naar kennis, De mond der dommen vermeit zich in dwaasheid.
15 Een neerslachtig mens heeft steeds kwade dagen, Voor een blijmoedig karakter is het altijd feest.
16 Beter weinig te bezitten en Jahweh te vrezen, Dan vele schatten met wroeging erbij.
17 Beter een schoteltje groente, waar liefde heerst, Dan een gemeste stier met haat erbij.
18 Een driftkop stookt ruzie, Een lankmoedig mens bedaart de twist.
19 De weg van een luiaard is als een doornheg, Het pad der vlijtigen is gebaand.
20 Een verstandig kind is een vreugde voor zijn vader, Een dwaas mens minacht zijn moeder.
21 In dwaasheid vindt een onverstandig mens zijn genoegen, Een man van inzicht houdt de rechte weg.
22 Bij gebrek aan overleg mislukken de plannen, Na rijp beraad komen ze tot stand.
23 Men kan plezier hebben in zijn eigen antwoord; Maar hoe treffend is een woord, dat van pas komt!
24 De wijze gaat de weg des levens omhoog, Hij wil het dodenrijk beneden ontwijken.