62 Hij wierp zijn volk ten prooi aan het zwaard, En grimde van toorn op zijn erfdeel:
63 Zijn jonge mannen werden verteerd door het vuur, Zijn maagden kregen geen huwelijkslied;
64 Zijn priesters vielen door het zwaard, En zijn weduwen beweenden ze niet.
65 Maar eindelijk ontwaakte de Heer, als iemand die slaapt, En als een krijgsman, bevangen door wijn:
66 Hij sloeg zijn vijanden achteruit, En bracht ze voor eeuwig tot schande.
67 Toch bleef Hij de tent van Josef versmaden, En koos de stam van Efraïm niet uit!
68 Neen, Juda’s stam koos Hij uit, Sions berg, die Hij liefhad;
69 Hij bouwde zijn heiligdom hoog als de hemel, Vast als de aarde voor eeuwig.