Text copied!
Bibles in Dutch

Psalmen 78:32-71 in Dutch

Help us?

Psalmen 78:32-71 in De Heilige Schrift, Petrus Canisiusvertaling, 1939

32 Ondanks dit alles, bleven ze in hun zonden volharden, En niet aan zijn wonderen geloven.
33 Toen liet Hij doelloos hun dagen verlopen, En in ontgoocheling hun jaren.
34 Ze zochten Hem enkel, wanneer Hij ze sloeg; Dan bekeerden ze zich, en vroegen naar God.
35 Maar zelfs als ze gedachten, dat God hun Rots was, De allerhoogste God hun Verlosser,
36 Ook dan nog vleiden ze Hem met hun mond, En belogen Hem met hun tong.
37 Neen, hun hart was Hem toch niet verknocht, Ze bleven zijn verbond niet getrouw.
38 Maar Hij bleef barmhartig, Vergaf hun de schuld en vernielde ze niet. Hoe dikwijls bedwong Hij zijn toorn, En liet zijn volle gramschap niet woeden:
39 Hij dacht er aan, dat ze maar vlees zijn, Een zucht,; die vervliegt, en niet keert.
40 Hoe dikwijls nog hebben ze in de woestijn Hem verbitterd, En Hem in de steppe gekrenkt;
41 Hebben ze God beproefd, Israëls Heilige gegriefd?
42 Neen, ze dachten niet terug aan de macht van zijn hand, Aan de dag, waarop Hij ze van den vijand verloste.
43 En toch, wat voor tekenen had Hij in Egypte gedaan, En wonderen in de vlakte van Sóan!
44 Hun stromen had Hij in bloed veranderd, En hun beken ondrinkbaar gemaakt;
45 Gulzige muggen op hen afgezonden, En kikvorsen, om ze te gronde te richten.
46 Hij had hun gewas aan den sprinkhaan gegeven, En aan den schrokker hun vruchten;
47 Hun ranken door hagel vernield, Hun moerbei door ijzel;
48 Hun vee een prooi der pest gemaakt, Hun kudde een buit der besmetting.
49 En op henzelf had Hij zijn ziedende gramschap losgelaten, Zijn toorn, zijn woede en kwelling; Verderf-engelen op hen afgezonden, De vrije loop aan zijn gramschap gelaten:
50 Hij had ze de dood niet laten ontsnappen, Maar hun leven prijs gegeven aan de pest.
51 Hij had alle eerstgeborenen in Egypte geslagen, De eerstelingen der mannelijke kracht in de tenten van Cham.
52 Maar zijn volk had Hij weggeleid als een kudde, En als schapen door de steppe gevoerd;
53 Hij had ze veilig doen gaan, ze behoefden niemand te vrezen: Want de zee had hun vijand bedekt.
54 Zo bracht Hij hen naar zijn heilige grond, Naar de berg, die zijn rechterhand had veroverd.
55 Hij dreef de volkeren voor hen uit, Gaf ze bij lot als erfdeel weg; En in hun tenten liet Hij wonen. Israëls stammen.
56 Maar ook daar beproefden en tartten ze God, En onderhielden de geboden van den Allerhoogste niet.
57 Trouweloos vielen ze af als hun vaderen, Wispelturig als een onbetrouwbare boog;
58 Ze tergden Hem door hun offerhoogten, En prikkelden Hem met hun beelden.
59 God merkte het, en ziedde van gramschap, En Israël begon Hem te walgen:
60 Hij gaf zijn woning in Sjilo prijs, De tent, waar Hij onder de mensen verkeerde;
61 Zijn majesteit gaf Hij gevangen, Zijn glorie in de hand van den vijand.
62 Hij wierp zijn volk ten prooi aan het zwaard, En grimde van toorn op zijn erfdeel:
63 Zijn jonge mannen werden verteerd door het vuur, Zijn maagden kregen geen huwelijkslied;
64 Zijn priesters vielen door het zwaard, En zijn weduwen beweenden ze niet.
65 Maar eindelijk ontwaakte de Heer, als iemand die slaapt, En als een krijgsman, bevangen door wijn:
66 Hij sloeg zijn vijanden achteruit, En bracht ze voor eeuwig tot schande.
67 Toch bleef Hij de tent van Josef versmaden, En koos de stam van Efraïm niet uit!
68 Neen, Juda’s stam koos Hij uit, Sions berg, die Hij liefhad;
69 Hij bouwde zijn heiligdom hoog als de hemel, Vast als de aarde voor eeuwig.
70 En Hij stelde zijn keuze In David, zijn dienaar! Hij nam hem van de schaapskooien weg,
71 En haalde hem van de zogende schapen, Opdat hij Jakob, zijn volk, zou weiden, En Israël, zijn erfdeel.
Psalmen 78 in De Heilige Schrift, Petrus Canisiusvertaling, 1939