Text copied!
Bibles in Dutch

Psalmen 78:26-54 in Dutch

Help us?

Psalmen 78:26-54 in De Heilige Schrift, Petrus Canisiusvertaling, 1939

26 Hij liet ook aan de hemel de oostenwind waaien, En zweepte de zuidenwind op door zijn kracht:
27 Hij regende vlees als stof op hen neer, Gevleugelde vogels als het zand van de zee;
28 Hij liet ze midden in hun legerplaats vallen, En rond hun tenten.
29 Zij aten, en werden ten volle verzadigd: Hij had hun geschonken, wat ze begeerden;
30 Maar nog was hun lust niet voldaan, en de spijs in hun mond,
31 Of Gods gramschap barstte tegen hen los; Hij richtte een slachting aan onder hun sterksten, En velde de bloem van Israël neer.
32 Ondanks dit alles, bleven ze in hun zonden volharden, En niet aan zijn wonderen geloven.
33 Toen liet Hij doelloos hun dagen verlopen, En in ontgoocheling hun jaren.
34 Ze zochten Hem enkel, wanneer Hij ze sloeg; Dan bekeerden ze zich, en vroegen naar God.
35 Maar zelfs als ze gedachten, dat God hun Rots was, De allerhoogste God hun Verlosser,
36 Ook dan nog vleiden ze Hem met hun mond, En belogen Hem met hun tong.
37 Neen, hun hart was Hem toch niet verknocht, Ze bleven zijn verbond niet getrouw.
38 Maar Hij bleef barmhartig, Vergaf hun de schuld en vernielde ze niet. Hoe dikwijls bedwong Hij zijn toorn, En liet zijn volle gramschap niet woeden:
39 Hij dacht er aan, dat ze maar vlees zijn, Een zucht,; die vervliegt, en niet keert.
40 Hoe dikwijls nog hebben ze in de woestijn Hem verbitterd, En Hem in de steppe gekrenkt;
41 Hebben ze God beproefd, Israëls Heilige gegriefd?
42 Neen, ze dachten niet terug aan de macht van zijn hand, Aan de dag, waarop Hij ze van den vijand verloste.
43 En toch, wat voor tekenen had Hij in Egypte gedaan, En wonderen in de vlakte van Sóan!
44 Hun stromen had Hij in bloed veranderd, En hun beken ondrinkbaar gemaakt;
45 Gulzige muggen op hen afgezonden, En kikvorsen, om ze te gronde te richten.
46 Hij had hun gewas aan den sprinkhaan gegeven, En aan den schrokker hun vruchten;
47 Hun ranken door hagel vernield, Hun moerbei door ijzel;
48 Hun vee een prooi der pest gemaakt, Hun kudde een buit der besmetting.
49 En op henzelf had Hij zijn ziedende gramschap losgelaten, Zijn toorn, zijn woede en kwelling; Verderf-engelen op hen afgezonden, De vrije loop aan zijn gramschap gelaten:
50 Hij had ze de dood niet laten ontsnappen, Maar hun leven prijs gegeven aan de pest.
51 Hij had alle eerstgeborenen in Egypte geslagen, De eerstelingen der mannelijke kracht in de tenten van Cham.
52 Maar zijn volk had Hij weggeleid als een kudde, En als schapen door de steppe gevoerd;
53 Hij had ze veilig doen gaan, ze behoefden niemand te vrezen: Want de zee had hun vijand bedekt.
54 Zo bracht Hij hen naar zijn heilige grond, Naar de berg, die zijn rechterhand had veroverd.
Psalmen 78 in De Heilige Schrift, Petrus Canisiusvertaling, 1939