6 Doch ik ben maar een worm en geen mens, Door de wereld bespot, veracht door het volk;
7 Al die mij zien, lachen mij uit, Grijnzen, en schudden meewarig het hoofd:
8 “Hij heeft op Jahweh vertrouwd. Laat Die hem nu helpen, En hem verlossen, wanneer Hij hem liefheeft!”
9 Ja, Gij zijt het, die mij uit de schoot hebt genomen, Die mij veilig deedt rusten aan de borst mijner moeder;
10 Bij mijn geboorte werd ik op uw knieën gelegd, Gij zijt mijn God van de moederschoot af.
11 Blijf dus niet verre van mij, Want de nood is nabij, en er is niemand die helpt!