2 Mijn sterkte en burcht, Mijn schuilplaats en toevlucht, Mijn schild, waarop ik vertrouw: Die de volkeren aan mij onderwerpt.
3 Jahweh, wat is de mens, dat Gij acht op hem slaat; Een mensenkind, dat Gij om hem U bekommert?
4 De mens lijkt enkel een zucht, Zijn dagen een vluchtige schaduw.
5 Jahweh, buig uw hemel omlaag, en daal neer, Raak de bergen aan, en ze roken;
6 Slinger uw bliksems, en strooi ze in het rond, Schiet uw pijlen, en jaag ze uiteen.