Text copied!
Bibles in Dutch

Psalmen 119:67-157 in Dutch

Help us?

Psalmen 119:67-157 in De Heilige Schrift, Petrus Canisiusvertaling, 1939

67 Eer ik vernederd werd, dwaalde ik af, Maar nu houd ik mij aan uw bestel;
68 Gij zijt goed en doet wèl: Leer mij dan uw inzettingen kennen.
69 Onbeschaamden belasteren mij, Want van ganser harte neem ik uw bevelen in acht;
70 Lomp als vet is hun hart, Maar ìk vind mijn vreugd in uw wet;
71 En het was mij goed, te worden vernederd, Om uw vermaningen te leren verstaan;
72 Want de voorschriften van uw mond schat ik hoger, Dan duizenden in goud en zilver!
73 Uw handen hebben mij gemaakt en gevormd, Geef mij ook inzicht, om uw geboden te kennen;
74 Dan zien, die U vrezen, met vreugd op mij neer, Omdat ik vertrouw op uw woord.
75 Ik weet, dat uw oordeel rechtvaardig is, Jahweh, En dat Gij mij naar verdienste kastijdt;
76 Maar uw genade zij mij tot troost, Naar uw bestel voor uw knecht;
77 Uw ontferming dale op mij neer, en doe mij herleven, Want uw wet is mij een verkwikking.
78 Schande voor de trotsen, die onverdiend mij verdrukken, Daar ik uw bevelen bedenk;
79 Maar mijn vrienden mogen zijn, die U vrezen, En die uw vermaningen kennen;
80 Door uw inzettingen worde mijn hart zonder smet, Zodat ik niet beschaamd hoef te staan.
81 Mijn ziel smacht naar uw heil, Ik vertrouw op uw woord;
82 Mijn ogen hunkeren naar uw bestel, En vragen: Wanneer brengt Gij mij troost?
83 Al ben ik als een leren zak in de rook, Toch vergeet ik uw inzettingen niet.
84 Ach, hoelang zal uw dienstknecht nog leven, En wanneer voltrekt Gij aan mijn vervolgers uw oordeel?
85 Onbeschaamden hebben mij kuilen gegraven, Want ze leven niet naar uw wet.
86 Al uw geboden zijn waarachtig, Maar men vervolgt mij met leugens: Ach kom mij te hulp;
87 Men had mij haast van de aarde verdelgd, Toch had ik mij niet aan uw bevelen onttrokken;
88 Behoud mij in het leven naar uw genade, En de vermaningen van uw mond volg ik op!
89 Uw woord blijft eeuwig, o Jahweh, Het staat vast als de hemel;
90 Uw bestel houdt stand van geslacht tot geslacht, Staat vast als de aarde, die Gij hebt gegrond;
91 En naar uw voorschriften blijven ze ook nu nog bestaan, Want het heelal is uw dienstknecht!
92 Wanneer uw wet mij niet had verkwikt, Dan was ik in mijn ellende te gronde gegaan;
93 Nimmer zal ik dan uw bevelen vergeten, Want juist daardoor doet Gij mij leven.
94 Ik ben de uwe: Ach, kom mij te hulp, Want ijverig spoor ik uw voorschriften na;
95 De bozen loeren, om mij te verdelgen, Maar ik blijf uw vermaningen achten.
96 Aan alles zie ik een eind, al is het nog zo volmaakt, Maar uw gebod is onbegrensd!
97 Hoe lief toch heb ik uw wet, Ik overweeg ze de hele dag door!
98 Uw gebod maakt mij wijzer dan mijn vijanden zijn, Want het vergezelt mij voor eeuwig;
99 Ik heb meer verstand dan al mijn meesters, Want ik denk over uw vermaningen na;
100 En ik heb helderder inzicht dan de oudsten, Want ik neem uw bevelen in acht.
101 Van alle slechte paden houd ik mijn voeten, Om uw woord te volbrengen;
102 En van uw voorschriften wijk ik niet af, Want Gij hebt ze mij zelf onderwezen.
103 Hoe zoet voor mijn gehemelte is uw bestel, Meer dan honing voor mijn mond;
104 Door uw inzettingen ben ik verstandig geworden, En haat dus ieder leugenpad.
105 Uw woord is een lamp voor mijn voeten, En een licht op mijn pad;
106 Ik heb gezworen, en zal het gestand doen, Uw rechtvaardige voorschriften te onderhouden.
107 Ach, Jahweh, ik ga zo diep gebukt, Wek mij ten leven naar uw bestel;
108 Wil de offeranden van mijn mond aanvaarden, o Jahweh, En onderricht mij in uw geboden.
109 Al zweeft mijn leven in voortdurend gevaar, Toch vergeet ik nimmer uw wet;
110 En al leggen de bozen mij strikken, Van al uw bevelen wijk ik niet af.
111 Uw vermaningen blijven mijn erfdeel voor eeuwig, Want ze zijn de vreugd van mijn hart;
112 En ik heb er mijn hart op gezet, Naar uw inzettingen te leven voor eeuwig en immer!
113 Ik haat halfslachtige wezens, Maar uw wet heb ik lief;
114 Gij zijt mijn schuts en mijn schild, Ik vertrouw op uw woord;
115 Weg van mij, zondaars, Laat mij de geboden van mijn God onderhouden!
116 Sterk mij naar uw bestel, opdat ik blijf leven, En laat mijn hoop niet worden beschaamd;
117 Stut mij, opdat ik worde gered, En mij altijd aan uw bevelen verkwikke.
118 Wie uw inzettingen verlaten, zijn U een gruwel, Want ze bedenken enkel leugens;
119 En als afval veracht Gij alle bozen op aarde, Daarom heb ik uw vermaningen lief.
120 Mijn lichaam beeft voor U van schrik, En ik ben bevreesd voor uw oordeel!
121 Een rechtvaardig oordeel hebt Gij geveld, Lever mij niet over aan mijn verdrukkers;
122 Uw woord blijve borg voor uw dienaar, Laat geen onbeschaamde mij kwellen.
123 Mijn ogen smachten naar uw heil, En naar uw rechtvaardig bestel;
124 Handel met uw dienstknecht naar uw genade, En leer mij uw inzettingen kennen;
125 Ik ben uw dienstknecht: ach, geef mij verstand, Opdat ik uw vermaningen moge begrijpen.
126 Het is tijd om te handelen, Jahweh: Men verkracht uw wet;
127 Daarom heb ik uw geboden lief, Boven goud en edel metaal;
128 Daarom richt ik mij naar al uw bevelen, En haat ik ieder leugenpad.
129 Uw vermaningen zijn wondervol, Mijn ziel neemt ze daarom in acht;
130 De openbaring van uw woord straalt licht van zich uit, En geeft wijsheid aan de eenvoudigen;
131 En smachtend open ik mijn mond, Want ik hunker naar uw geboden.
132 Keer U tot mij, en wees mij genadig, Naar uw beschikking voor hen, die uw Naam beminnen;
133 Richt mijn schreden naar uw bestel, En laat geen onheil mij treffen.
134 Bevrijd mij van de verdrukking der mensen, Opdat ik trouw uw bevelen volbrenge;
135 Laat uw aangezicht stralen over uw dienstknecht, En leer mij uw inzettingen kennen.
136 Stromen van tranen ontwellen mijn ogen, Omdat men uw wet niet beleeft.
137 Rechtvaardig zijt Gij, o Jahweh, En ook uw voorschriften zijn volgens recht;
138 In gerechtigheid hebt Gij uw vermaningen gegeven, En in volledige trouw.
139 Ik word door ergernis verteerd, Omdat mijn vijanden uw woord vergeten;
140 Maar uw bestel is beproefd als in vuur, En uw dienstknecht heeft het lief;
141 En al ben ik maar klein en gering, Nooit wil ik uw bevelen vergeten.
142 Ongerept blijft uw gerechtigheid voor eeuwig en immer, En waarachtig uw wet;
143 Al treffen mij nood en ellende, Uw geboden zijn mijn verkwikking.
144 Uw inzettingen zijn rechtvaardig voor eeuwig; Onderricht mij er in, opdat ik blijf leven!
145 Ik roep met heel mijn hart: Jahweh verhoor mij! Uw inzettingen wil ik trouw onderhouden;
146 Ik roep U aan: ach, kom mij te hulp, Om uw vermaningen te beleven.
147 Ik ben met mijn smeken de dageraad vóór, Want ik smacht naar uw woord;
148 En mijn ogen voorkomen de nachtwake, Om op te zien naar uw bestel.
149 Hoor in uw goedheid mijn smeken, o Jahweh, En wek mij naar uw beschikking ten leven;
150 Mijn listige vervolgers zijn al nabij, Maar ze houden zich ver van uw wet;
151 Maar Gij ook, Jahweh, zijt nabij, En waarachtig zijn al uw geboden;
152 Van oudsher ken ik uw bevelen, Want Gij hebt ze gegeven voor eeuwig!
153 Aanschouw mijn ellende, en kom mij te hulp, Want nooit vergeet ik uw wet;
154 Wees mijn verdediger en mijn beschermer, En doe mij leven naar uw bestel.
155 Het heil blijft ver van de bozen verwijderd, Want ze zoeken uw inzettingen niet;
156 Maar uw barmhartigheid, Jahweh, is groot, Wek mij ten leven naar uw woord.
157 Al zijn mijn vervolgers en vijanden talrijk, Van uw vermaningen wijk ik niet af;
Psalmen 119 in De Heilige Schrift, Petrus Canisiusvertaling, 1939