63 Ik ben de vriend van al, die U vreest, En die uw bevelen volbrengt;
64 De aarde is vol van uw goedheid, o Jahweh, Leer mij maar uw inzettingen kennen.
65 Gij hebt uw dienstknecht wèl gedaan, O Jahweh, naar uw woord;
66 Schenk mij een helder oordeel en inzicht, Want ik heb vertrouwen in uw geboden.
67 Eer ik vernederd werd, dwaalde ik af, Maar nu houd ik mij aan uw bestel;
68 Gij zijt goed en doet wèl: Leer mij dan uw inzettingen kennen.
69 Onbeschaamden belasteren mij, Want van ganser harte neem ik uw bevelen in acht;
70 Lomp als vet is hun hart, Maar ìk vind mijn vreugd in uw wet;
71 En het was mij goed, te worden vernederd, Om uw vermaningen te leren verstaan;
72 Want de voorschriften van uw mond schat ik hoger, Dan duizenden in goud en zilver!
73 Uw handen hebben mij gemaakt en gevormd, Geef mij ook inzicht, om uw geboden te kennen;
74 Dan zien, die U vrezen, met vreugd op mij neer, Omdat ik vertrouw op uw woord.
75 Ik weet, dat uw oordeel rechtvaardig is, Jahweh, En dat Gij mij naar verdienste kastijdt;
76 Maar uw genade zij mij tot troost, Naar uw bestel voor uw knecht;
77 Uw ontferming dale op mij neer, en doe mij herleven, Want uw wet is mij een verkwikking.
78 Schande voor de trotsen, die onverdiend mij verdrukken, Daar ik uw bevelen bedenk;
79 Maar mijn vrienden mogen zijn, die U vrezen, En die uw vermaningen kennen;
80 Door uw inzettingen worde mijn hart zonder smet, Zodat ik niet beschaamd hoef te staan.
81 Mijn ziel smacht naar uw heil, Ik vertrouw op uw woord;
82 Mijn ogen hunkeren naar uw bestel, En vragen: Wanneer brengt Gij mij troost?
83 Al ben ik als een leren zak in de rook, Toch vergeet ik uw inzettingen niet.
84 Ach, hoelang zal uw dienstknecht nog leven, En wanneer voltrekt Gij aan mijn vervolgers uw oordeel?
85 Onbeschaamden hebben mij kuilen gegraven, Want ze leven niet naar uw wet.
86 Al uw geboden zijn waarachtig, Maar men vervolgt mij met leugens: Ach kom mij te hulp;
87 Men had mij haast van de aarde verdelgd, Toch had ik mij niet aan uw bevelen onttrokken;
88 Behoud mij in het leven naar uw genade, En de vermaningen van uw mond volg ik op!
89 Uw woord blijft eeuwig, o Jahweh, Het staat vast als de hemel;
90 Uw bestel houdt stand van geslacht tot geslacht, Staat vast als de aarde, die Gij hebt gegrond;
91 En naar uw voorschriften blijven ze ook nu nog bestaan, Want het heelal is uw dienstknecht!
92 Wanneer uw wet mij niet had verkwikt, Dan was ik in mijn ellende te gronde gegaan;
93 Nimmer zal ik dan uw bevelen vergeten, Want juist daardoor doet Gij mij leven.
94 Ik ben de uwe: Ach, kom mij te hulp, Want ijverig spoor ik uw voorschriften na;