3 Hij hief zijn orakel aan, en sprak: Godsspraak van BalaƤm, zoon van Beor, Godsspraak van den man, met het open oog;
4 Godsspraak van een, die Gods woorden hoort, En de gedachte van den Allerhoogste kent; Die gezichten van den Almachtige schouwt. En neerzinkt met ontsluierde blik.