27 En te beginnen met Moses en al de profeten, verklaarde Hij hun, wat in heel de Schrift over Hem was voorspeld.
28 Toen ze bij het dorp waren gekomen, waar ze naar toe gingen, hield Hij Zich, alsof Hij verder wilde gaan.
29 Maar ze drongen bij Hem aan, en zeiden: Blijf bij ons, want het wordt avond, en de dag is al voorbij. Hij ging dus naar binnen, om bij hen te blijven.
30 Nadat Hij Zich met hen aan tafel had aangelegd, nam Hij het brood, sprak een dankgebed uit, brak het, en reikte het hun toe.
31 Nu gingen hun de ogen open, en herkenden ze Hem. Maar Hij verdween uit hun gezicht.
32 Ze zeiden tot elkander: Brandde ons hart niet in ons, toen Hij onderweg tot ons sprak, en ons de Schriften verklaarde?
33 Onmiddellijk stonden ze op, en keerden naar Jerusalem terug. Ze vonden er alle elf met hun gezellen bijeen,
34 die hun zeiden: De Heer is waarachtig verrezen, en is aan Simon verschenen.
35 Nu verhaalden ook zij, wat er onderweg was gebeurd, en hoe ze Hem hadden herkend door het breken van het brood.
36 Terwijl ze nog daarover spraken, stond Hij zelf in hun midden, en zeide hun: Vrede zij u.
37 Ze werden van schrik en vrees bevangen, en meenden een geest te zien.
38 Maar Hij sprak tot hen: Waarom zijt gij ontsteld, en waarom komt er twijfel op in uw hart?
39 Beziet mijn handen en voeten: Ik ben het zelf. Betast Mij, en ziet toe; want een geest heeft geen vlees en geen beenderen, zoals gij ziet, dat Ik heb.
40 En bij die woorden toonde Hij hun zijn handen en voeten.
41 En toen ze van blijdschap het nog niet geloofden, maar vol verbazing waren, zeide Hij hun: Hebt gij hier iets te eten?