Text copied!
Bibles in Dutch

Johannes 13:11-29 in Dutch

Help us?

Johannes 13:11-29 in De Heilige Schrift, Petrus Canisiusvertaling, 1939

11 Want Hij wist, wie Hem verraden zou; daarom sprak Hij: Niet allen zijt gij rein.
12 Toen Hij dan hun voeten had gewassen, en zijn klederen had aangetrokken, nam Hij weer aan tafel plaats, en sprak tot hen: Begrijpt gij, wat Ik aan u heb verricht?
13 Gij noemt Mij Meester en Heer, en gij zegt het terecht; want dat ben Ik.
14 Wanneer dus Ik, de Heer en Meester, u de voeten was, dan moet ook gij elkander de voeten wassen.
15 Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij zoudt doen, zoals Ik ú heb gedaan.
16 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Een dienaar is niet meer dan zijn heer; een gezant niet meer dan hij, die hem zond.
17 En wanneer gij dit alles begrijpt, dan zijt gij zalig, zo gij er ook naar handelt.
18 Ik zeg dit niet van u allen; Ik weet, wie Ik heb uitverkoren. Neen, de Schrift moet worden vervuld. “Die mijn brood eet, heft de hiel tegen mij op.”
19 Reeds nu zeg Ik het u, eer het geschiedt; opdat, wanneer het gebeurd is, gij geloven moogt, dat Ik het ben.
20 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie hem ontvangt, dien Ik zal zenden, ontvangt Mijzelf; en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij heeft gezonden.
21 Na deze woorden werd Jesus diep ontroerd. En Hij getuigde en sprak: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Eén van u zal Mij verraden.
22 De leerlingen zagen elkander aan, onzeker, wien Hij bedoelde.
23 Eén zijner leerlingen, dien Jesus beminde, was aan Jesus boezem gelegen.
24 Simon Petrus gaf een wenk, en beduidde hem: Zeg, wie is het, dien Hij bedoelt?
25 Nu vlijde hij zich aan Jesus’ borst, en sprak tot Hem: Heer, wie is het?
26 Jesus antwoordde: Hij is het, voor wien Ik het stuk brood zal indopen, en wien Ik het toereik. Toen nam Hij een stuk brood, doopte het in, en gaf het aan Judas, den zoon van Simon Iskáriot.
27 En met het stuk brood voer de satan in hem. Jesus zei hem: Wat ge doet, doe dat spoedig.
28 Maar niemand aan tafel begreep, met welke bedoeling Hij hem dit zeide.
29 Want omdat Judas de beurs had, meenden sommigen, dat Jesus hem zeide: Koop wat we nodig hebben voor de feestdag; of dat hij iets aan de armen moest geven.
Johannes 13 in De Heilige Schrift, Petrus Canisiusvertaling, 1939