13noch in de stad. Ook kunnen ze u niet bewijzen, waarvan ze mij nu beschuldigen.
14Maar dit beken ik u wel: Ik dien den God onzer vaderen volgens de richting, die zij ketterij gelieven te noemen, ofschoon ik toch alles geloof, wat in de Wet en de Profeten geschreven staat.
15Op God heb ik de hoop gebouwd, die ze zelf ook delen, dat er een verrijzenis zal zijn van rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
16En daarom doe ik mijn best, altijd een onbesmet geweten te hebben voor God en voor de mensen.
17Welnu, na een afwezigheid van meerdere jaren keerde ik terug, om aalmoezen aan mijn volk te brengen, en om offers op te dragen.
18Terwijl ik me hiertoe aan het reinigen was, vonden enige Joden uit Aziƫ mij in de tempel; dus zonder volksoploop en zonder rumoer.
19Die lieden dus hadden eigenlijk voor u moeten verschijnen, en mij in staat van beschuldiging stellen, zo ze iets tegen mij hadden in te brengen.
20Of laten zij hier eens zeggen, aan welk misdrijf ze mij schuldig hebben bevonden, toen ik voor de Hoge Raad ben verschenen;