30Was ik bij Hem als een troetelkind, Was ik elke dag zijn vermaak, Dartelde ik heel de tijd onder zijn ogen,
31Spelend op zijn wereldrond, En mij vermakend met de kinderen der mensen.
32Welnu dan kinderen luistert naar mij; Gelukkig zij, die mijn wegen bewaren;
33Hoort naar de lessen, weest wijs, en verwerpt ze niet. En de wacht houden aan de posten van mijn poorten.
34Gelukkig de mens, die naar mij luistert, Die elke dag aan mijn deuren waken,