11De dwaas laat zijn toorn de vrije loop, De wijze houdt zijn gramschap inl.
12Als een vorst geloof schenkt aan leugentaal, Worden al zijn dienaren slecht.
13Een arme en een geldschieter ontmoeten elkaar: Jahweh schenkt beiden het licht der ogen.
14Als een koning de armen billijk behandelt, Staat zijn troon voor altijd sterk.
15Een stok en een vermaning schenken wijsheid; Een kind, dat aan zichzelf is overgelaten, maakt zijn moeder te schande.
16Als de bozen regeren, tiert de misdaad; Als zij vallen, zien de rechtvaardigen met vreugde toe.
17Tuchtig uw zoon, dan geeft hij u rust, En bezorgt hij u vreugde.
18Is er geen openbaring dan verwildert het volk; Gelukkig is het, als het de Wet onderhoudt!
19Niet met woorden alleen moet ge een slaaf vermanen; Hij verstaat ze wel, maar doet er niet naar.