20Dodenrijk en onderwereld krijgen nooit genoeg; De ogen der mensen zijn nimmer bevredigd.
21Voor het zilver de smeltkroes, de oven voor het goud: De mens wordt beproefd naar zijn goede naam.
22Al stampt ge den dwaas in een vijzel, Tussen de gerstekorrels met een stamper: Ge krijgt er zijn dwaasheid niet uit.
23Let goed op, hoe uw schapen eruit zien, En volg uw kudde met aandacht;
24Want welvaart duurt niet eeuwig, Een schat niet van geslacht op geslacht.
25Als het hooi binnen is, de nawas verschijnt, En het groen der bergweide wordt ingezameld,