9Een vriendelijk mens wordt gezegend, Want hij deelt met den arme zijn brood.
10Jaag den spotter weg, en het twisten houdt op, Er komt een eind aan vechten en schimpen.
11De zuivere van harte wordt door Jahweh bemind, De vleier is de vriend van den koning.
12De ogen van Jahweh houden vol kennis de wacht; Hij verijdelt de woorden van den zondaar.
13De luiaard zegt: Buiten loopt een leeuw, Midden op straat word ik nog verscheurd!
14Een diepe kuil is de mond van vreemde vrouwen; Op wien Jahweh vertoornd is, die valt erin.
15Al zit de dwaasheid in het hart van een kind geworteld, De tuchtroede haalt ze er uit!
16Wie een arme verdrukt, brengt hem voordeel; Wie aan een rijkaard iets geeft, veroorzaakt gebrek