7Wie rijk is, heerst over de armen; Wie leent, wordt de slaaf van wie uitleent.
8Wie onrecht zaait, zal onheil oogsten; De vrucht van zijn arbeid gaat te niet.
9Een vriendelijk mens wordt gezegend, Want hij deelt met den arme zijn brood.
10Jaag den spotter weg, en het twisten houdt op, Er komt een eind aan vechten en schimpen.