1Een verstandig kind volgt de tucht van zijn vader, Een deugniet is doof voor verwijten.
2De goede geniet van de vrucht der gerechtigheid Het verlangen der zondaars gaat uit naar geweld.
3Wie op zijn mond let, behoedt zichzelf; Maar wie zijn lippen openspalkt, hèm dreigt gevaar.
4De begeerte van den luiaard blijft onvervuld, Het verlangen der vlijtigen wordt ruimschoots bevredigd.
5De rechtvaardige heeft een afkeer van leugentaal, Maar de boze smaadt en schimpt.
6De deugd beschermt hem, die onberispelijk wandelt, De boosheid brengt de zondaars ten val.