14Wat van iemands lippen komt, wordt hem rijkelijk vergolden; En wat iemands handen doen, valt terug op hemzelf.
15De dwaze houdt zijn weg voor recht; Alleen wie naar raad luistert, is wijs.
16Een dwaas laat ogenblikkelijk zijn woede blijken, Wijs is hij, die een belediging doodzwijgt.
17Wie waarheid spreekt, verbreidt recht; Maar een valse getuige pleegt bedrog.
18Sommigen laten zich woorden ontvallen als dolkstoten, Maar de tong der wijzen verzacht.
19Het woord der waarheid houdt eeuwig stand, Een leugentong slechts een ogenblik.
20Ontgoocheling is het lot van wie kwaad beramen; Maar bij hen, die heilzame raad geven, heerst vreugde.
21Geen kwaad zal den rechtvaardige treffen, Maar de bozen worden door het ongeluk achtervolgd.
22Jahweh heeft een afschuw van leugentaal, Maar welbehagen in hen, die de waarheid betrachten.