8Domme kudde, word toch verstandig; Gij dwazen, wanneer wordt gij wijs?
9Zou Hij het niet horen, die het oor heeft geplant, Niet zien, die het oog heeft geschapen;
10Zou Hij, die de volkeren tuchtigt, niet straffen, Onwetend zijn, die den mens onderricht?
11Neen, Jahweh kent de gedachten der mensen, Hij weet, dat het hersenschimmen zijn.