1Een gebed van Moses, den man Gods. Heer, Gij waart ons een schuts van geslacht tot geslacht,
2Voordat de bergen waren geboren; Eer aarde en wereld werden gebaard, Zijt Gij, o God, in de eeuwen der eeuwen!
3Maar de mensen laat Gij tot stof vergaan, En zegt: Keert er toe terug, gij kinderen der mensen!
4Ja, duizend jaren zijn als de dag van gisteren in uw oog, En als een nachtwaak, wanneer ze voorbij is.
5Gij laat ze verdwijnen als slaap in de morgen, En als het welig tierende gras,
6Dat ‘s morgens opgroeit en bloeit, Maar ‘s avonds verwelkt en verdort.
7Want wij komen om door uw toorn, Verdwijnen plotseling door uw gramschap.
8Gij hebt U onze zonden voor ogen gesteld, Onze geheime fouten in het licht van uw aanschijn: