3Ontferm U mijner, o Heer; Want ik roep tot U de ganse dag.
4Stort vreugde in de ziel van uw dienaar, Want tot U verhef ik mijn geest, o mijn Heer;
5Want Gij, o Heer, zijt goed en barmhartig, Rijk aan genade voor al wie U aanroept.
6Jahweh, hoor mijn gebed, zie neer op mijn smeken;
7Ik roep tot U op de dag van mijn nood, daar Gij mij verhoort!
8Heer, geen der goden komt U nabij, En niets gelijkt op uw werken!
9Alle volkeren, die Gij hebt geschapen, o Heer, Moeten U komen aanbidden en uw Naam verheerlijken!
10Want Gij zijt groot, Gij doet wonderen; Waarachtig, Gij alleen zijt God!
11Jahweh, toon mij uw weg, opdat ik wandele in uw waarheid, Vervul enkel mijn hart van de vrees voor uw Naam;
12Dan zal ik U hartelijk danken, mijn Heer en mijn God, En uw Naam verheerlijken voor eeuwig!