8Een wijnstok hebt Gij uit Egypte overgebracht, Volkeren uitgetrokken, om hem te planten;
9Gij hebt hem plaats gemaakt, zodat hij wortel kon schieten, En het hele land kon begroeien.
10Zijn lommer bedekte de bergen, Zijn ranken Gods ceders;
11Hij strekte zijn takken uit tot de Zee, Zijn loten naar de Rivier.