53Hij had ze veilig doen gaan, ze behoefden niemand te vrezen: Want de zee had hun vijand bedekt.
54Zo bracht Hij hen naar zijn heilige grond, Naar de berg, die zijn rechterhand had veroverd.
55Hij dreef de volkeren voor hen uit, Gaf ze bij lot als erfdeel weg; En in hun tenten liet Hij wonen. Israëls stammen.
56Maar ook daar beproefden en tartten ze God, En onderhielden de geboden van den Allerhoogste niet.
57Trouweloos vielen ze af als hun vaderen, Wispelturig als een onbetrouwbare boog;