Text copied!
CopyCompare
De Heilige Schrift, Petrus Canisiusvertaling, 1939 - Psalmen - Psalmen 78

Psalmen 78:12-36

Help us?
Click on verse(s) to share them!
12Toch had Hij ook voor hun vaderen Wondertekenen gewrocht In het land van Egypte, In de vlakte van Sóan:
13Hij kliefde de zee en voerde hen er doorheen, Zette de wateren overeind als een dam.
14Hij leidde hen overdag door een wolk, Door een lichtend vuur heel de nacht.
15Hij spleet in de woestijn de rotsen vaneen, En drenkte de steppen met plassen;
16Uit de klippen liet Hij beken ontspringen, En er water uit vloeien bij stromen.
17Maar ze zondigden opnieuw tegen Hem, En tartten den Allerhoogste in de woestijn;
18Ze stelden God in hun hart op de proef, Door spijs voor hun leeftocht te eisen.
19En krenkend spraken ze over God: “Zou God een tafel in de woestijn kunnen dekken?”
20“Zeker, Hij heeft wel de rotsen geslagen, En de steppen met plassen gedrenkt, Zodat er water uit vloeide, En er beken uit stroomden: Maar zal Hij ook brood kunnen schenken, En vlees aan zijn volk kunnen geven?”
21Toen Jahweh dit hoorde, Ontstak Hij in gramschap; Er ontbrandde een vuur tegen Jakob, En tegen Israël woedde zijn toorn:
22Omdat ze niet in God geloofden, En niet vertrouwden op zijn hulp.
23Toch gaf Hij de wolken daarboven bevel, En ontsloot de poorten des hemels;
24Hij regende manna als spijs op hen neer, En schonk hun het hemelse koren:
25De mensen aten het brood der engelen, Hij zond hun voedsel tot verzadiging toe.
26Hij liet ook aan de hemel de oostenwind waaien, En zweepte de zuidenwind op door zijn kracht:
27Hij regende vlees als stof op hen neer, Gevleugelde vogels als het zand van de zee;
28Hij liet ze midden in hun legerplaats vallen, En rond hun tenten.
29Zij aten, en werden ten volle verzadigd: Hij had hun geschonken, wat ze begeerden;
30Maar nog was hun lust niet voldaan, en de spijs in hun mond,
31Of Gods gramschap barstte tegen hen los; Hij richtte een slachting aan onder hun sterksten, En velde de bloem van Israël neer.
32Ondanks dit alles, bleven ze in hun zonden volharden, En niet aan zijn wonderen geloven.
33Toen liet Hij doelloos hun dagen verlopen, En in ontgoocheling hun jaren.
34Ze zochten Hem enkel, wanneer Hij ze sloeg; Dan bekeerden ze zich, en vroegen naar God.
35Maar zelfs als ze gedachten, dat God hun Rots was, De allerhoogste God hun Verlosser,
36Ook dan nog vleiden ze Hem met hun mond, En belogen Hem met hun tong.

Read Psalmen 78Psalmen 78
Compare Psalmen 78:12-36Psalmen 78:12-36