7Neen, om Uwentwil moet ik schande verduren, En bedekt het schaamrood mijn gelaat!
8Ik ben een vreemdeling voor mijn broeders geworden, Een onbekende voor de zonen mijner moeder:
9Want de ijver voor uw huis heeft mij verteerd, Op mij valt de smaad van hen, die U smaden.