13Maak een eind aan hun woede, Maak een eind aan hun trots, Opdat ze erkennen, dat God heerst in Jakob Tot aan de grenzen der aarde.
14Laat ze terugkomen, iedere avond opnieuw, En door de stad lopen, jankend als honden,
15Rondzwervend, om vreten te zoeken, En blaffen, wanneer ze niet vol zijn.
16Maar ìk zal uw almacht bezingen, Elke morgen uw goedertierenheid prijzen; Want Gij zijt mijn schuts, Mijn toevlucht in tijden van nood.