6Zie, Gij bemint de oprechtheid des harten: Daarom brengt Gij mijn geweten tot inkeer;
7Gij besprengt mij met hysop, en weer ben ik rein, Gij wast mij schoon, en ik ben blanker dan sneeuw.
8Laat mij weer vreugde en blijdschap genieten, En mijn beenderen juichen, die Gij hebt verbrijzeld;
9Bedek uw gelaat voor mijn zonden, En delg al mijn misdaden uit.
10Schep mij een zuiver hart, o mijn God, En leg in mijn boezem een nieuwe, standvastige geest;