7Wat zou ik dan nog verwachten, o Heer! Alleen op U kan ik nog hopen!
8Verlos mij van al mijn zonden, En maak mij niet tot spot voor den dwaas.
9Ik zwijg, en doe mijn mond niet open: Want Gij zelf deedt het mij aan.
10Ach, neem uw plaag van mij weg, Want ik bezwijk onder de druk van uw hand. Alleen om de zonde te straffen,
11Slaat Gij den mens, Verteert Gij als de motten zijn glorie, En is iedere mens maar een zucht.
12Jahweh, hoor mijn gebed en luister naar mijn smeken, Zwijg niet stil bij mijn tranen; Want ik ben toch uw gast, En bij U op bezoek als al mijn vaderen.
13Houd op; opdat ik nog vreugde mag hebben, Eer ik heenga, en er niet meer zal zijn!