25Laat ze niet denken: “Ha, nu zijn wij tevreden!” Niet zeggen: “We hebben hem onder de voet!”
26Neen, laat ze allen blozen van schaamte, Die zich vrolijk maken over mijn ongeluk; Met smaad en schande worden bedekt, Die een hoge toon tegen mij aanslaan.
27Maar mogen juichen en jubelen Die van mijn goed recht zijn doordrongen; Zonder ophouden zeggen: “Jahweh is groot, Die enkel het heil van zijn dienaar beoogt!”
28Dan zal mijn tong uw gerechtigheid prijzen, En elke dag uw lof verbreiden.