7O Jahweh, om U een loflied te zingen, En al uw wonderen te melden.
8Jahweh, ik bemin het huis, waar Gij toeft, De woonplaats van uw heerlijkheid.
9Werp mij niet weg met de zondaars, Mijn leven niet met moordenaars,
10Aan wier handen misdaad kleeft, Wier rechterhand is omgekocht.
11Neen, ik wandel in onschuld; Red mij dus, Jahweh, en wees mij genadig!