6Maar ik was mijn handen in onschuld, En sta rond uw altaar,
7O Jahweh, om U een loflied te zingen, En al uw wonderen te melden.
8Jahweh, ik bemin het huis, waar Gij toeft, De woonplaats van uw heerlijkheid.
9Werp mij niet weg met de zondaars, Mijn leven niet met moordenaars,