13Hijzelf zal steeds in voorspoed leven, Zijn kinderen zullen het Land bezitten.
14Jahweh’s vriendschap geldt hun, die Hem vrezen, Hij maakt hen deelachtig aan zijn Verbond.
15Mijn ogen zijn altijd op Jahweh gericht; Want Hij trekt mijn voet uit de strikken.
16Wend U tot mij, en wees mij genadig, Want ik ben eenzaam, ellendig.
17Verlicht de druk van mijn hart, En bevrijd me van mijn benauwdheid!
18Blik neer op mijn ellende en jammer, En vergeef mij al mijn zonden.
19Zie, hoe talrijk mijn vijanden zijn, En hoe diep ze mij haten.