7Ja, de koning blijft op Jahweh vertrouwen, Op de gunst van den Allerhoogste, zonder te wankelen!
8Uw hand zal al uw vijanden treffen, Uw rechterhand al die u haten;
9Gij zult ze doen blozen als een gloeiende oven, Wanneer gij maar een blik op hen werpt. Jahweh zal in zijn toorn ze verslinden, En het vuur ze verteren.
10Hun vrucht zult gij van de aarde verdelgen, Hun kroost onder de kinderen der mensen.
11En als ze u kwaad willen doen, Of boze plannen beramen, bereiken zij niets;
12Want gij zult ze de hielen doen lichten, En met uw boog op hen mikken.