20Og, den koning van Basjan: Zijn genade duurt eeuwig! En alle vorsten van Kanaän: Zijn genade duurt eeuwig!
21Die hun land ten erfdeel gaf: Zijn genade duurt eeuwig!
22Tot bezit aan Israël; zijn dienaar: Zijn genade duurt eeuwig!
23Die in onze vernedering ons gedacht: Zijn genade duurt eeuwig!