16Die zijn volk door de woestijn heeft geleid: Zijn genade duurt eeuwig!
17Machtige vorsten versloeg: Zijn genade duurt eeuwig!
18Beroemde koningen doodde: Zijn genade duurt eeuwig!
19Sichon, den vorst der Amorieten: Zijn genade duurt eeuwig!
20Og, den koning van Basjan: Zijn genade duurt eeuwig! En alle vorsten van Kanaän: Zijn genade duurt eeuwig!
21Die hun land ten erfdeel gaf: Zijn genade duurt eeuwig!
22Tot bezit aan Israël; zijn dienaar: Zijn genade duurt eeuwig!
23Die in onze vernedering ons gedacht: Zijn genade duurt eeuwig!