6Als dalen strekken zij zich uit, Als tuinen langs een rivier, Als eiken, door Jahweh geplant, Als ceders langs waterstromen.
7Het water vloeit over zijn emmers, Zijn zaad wordt volop gedrenkt. Boven Agag verheft zich zijn koning, En is zijn koningschap verheven.
8God heeft hem uit Egypte geleid; Het heeft hoornen als die van een buffel. Hij verslindt de volken, die zijn vijanden zijn, Vermorzelt hun beenderen, verbrijzelt hun lenden,
9Hij kromt zich, vlijt zich neer als een leeuw, En als een leeuwin; wie durft hem wekken? Die u zegenen, zijn gezegend, Die u vervloeken, vervloekt!