24Ziedaar een volk, dat zich opricht als een leeuwin, En als een leeuw zich verheft; Dat niet neerligt, eer het zijn buit heeft verslonden, En het bloed der gesneuvelden heeft gedronken.
25Nu zei Balak tot Balaäm: Kunt ge het niet vervloeken, zegen het tenminste niet.
26Maar Balaäm antwoordde Balak: Heb ik u niet gezegd: “Al wat Jahweh mij zegt, zal ik doen?”